Volksverhaal | Ik herinner mij, schrijft zeeker persoon, een geval van een Predikant, naar zijn onthoud Do. Poppinga van Pietersbierum. Deszelfs vrouw zag, zwanger zijnde, bij nacht een geopende doodkist in haar slaapvertrek. De nieuwsgierigheid deed haar van't bed gaan, om te zien, wie er in lag, en toen zag zij haarzelve. Zij wekte haaren Man met ontroering om ook eens te zien, die haar dit uit 't hoofd wilde spreeken, en niet met al zag. Zij zag verder, dat er een man in een roode hemdrok in de kamer kwam, die de kist met schroeven, welke hij van de Schoorsteenmantel nam, toemaakte, waarop men een kraamlaken op de kist lag en deselve uitdroeg. Niets van dit alles wierd van haar Man gezien, die te meer haare verbeelding, zooals hij zeide, voor dwaas hield, naardien er op't dorp niemand woonde, die daaglijks een roode hemdrok droeg. Zij beweerde daerenteegen, datze in die kraam sterven zoude, wanneer dit voorspook wel zou vervuld worden; evenwel zij werd gelukkig verlost en hersteld. Op den volgenden May kwam in dat dorp een Timmerman te woonen, die een roode hemdrok tot zijn kleeding had. Zodra die man van haar gezien werd, zeide zij: Dat is die zelve man, die mijn kist toeschroefde. Zij wierd weer zwanger en stierf in de kraam. De Do., die alles wilde doen om't verhaal leugenachtig te maken, liet de kist in een ander kamer zetten; maer men zeide, dat altoos de dooden in gemelde slaapvertrek geplaatst wierden, omdat men anders bij de begravenis niet zwaaien kon: dit wierd dan, hoe noode ook, toegestaan. Ds. belastte, dat men de schroeven in een vensterbank leggen zoude; maar een der Buuren lag ze onnozel, zonder Dn. weeten op de Schoorsteenmantel. Hoewel de Timmerman als Buur de kist meede dragen zoude, zo belastte Do., dat andere die zouden toeschroeven; maar die daarmeede beezig waren, konden er niet meede vorderen, waarom de Timmerman, juist de roode hembdrok aan hebbende, toeschoot, de overige schroeven van de Schoorsteenmantel kreeg en de kist verders toemaakte. Do. verbood eenig wit kleed over de kist te leggen; maar één der Buurvrouwen schoot toe en spreidde haar witte zakdoek over de kist en zo wierd alles vervuld. Voors. Do. getr. Reinicke Epeus, een Dr. van Epeus Joachimi bij Sepckjen Brongersma. Zijn k.k. Titia en Epeus. Do. was omtrent 't jaar 1689 woonachtig te Hesens onder Jorwert. Zijn tweede vrouw Antje Haantjes vind op't jaar 1702 wed: gent: | Tresoar, Handschriften van de PBF, ‘Verhaal van geestelijke droefheid (…)’, 563 Hs, folio 48v (opgetekend ca. 1770) |